Kop in het zand

hij is ongeveer 9 jaar. hij speelt voetbal midden op straat, elke dag van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, oefenen, oefenen, oefenen, tot het niet meer gaat, en dan opnieuw, oefenen... want later wordt hij prof, het hele land vol lof over zijn traptechniek, zuiver, magnifiek. hij weet dus wat hem te doen staat, oefenen in die hete, stoffige straat, zonder schoenen, zonder kleren, zonder toekomst, zonder hoop, maar toch heeft hij geluk, want de school is stuk, gebombardeerd, gedetailleerd, nauwkeurig beredeneerd, platgebombardeerd, en niet alleen de school, de hele stad, heel bagdad, verteerd door vuur en haat, wat ooit zijn land was, is nu een hel van puin en as. hij heeft dus geluk... plaats zat, om te oefenen, midden op straat.
hij heeft een bal gemaakt van lappen, schijnbeweging, hakje en dan ongenadig binnentrappen, als ronaldinho, zijn grote held, hij wil zijn zoals hij, een god op het veld, zwemmen in het geld, dan koopt hij een auto voor zijn pa, een ijskast voor zijn ma, voor al zijn broers en zussen een huis, met een zwembad, voor zichzelf een ferrari, een rode, en een witte, met airco, tegen de hitte... oefenen dus
wat is dat geluid? een hoog snerpend gefluit,
mensen vallen plat op de grond, schreeuwen met open mond, de handen voor de oren, hij denkt ik moet nog 1 keer scoren, ik schiet hem er nog 1 keer in, nog 1 keer... met een knal.
hij wordt wakker van de woorden: ocharme die kleine
hij kijkt in het rond, 3 meter verder ligt een been op de grond, het is het zijne.
met mij? goed. het gaat goed. gewoon goed.
om te juichen? nee, niet om te juichen. goed. gewoon goed.
om over naar huis te schrijven? nee, niet om over naar huis te schrijven. gewoon goed. niks aan de hand. kop in het zand.

manmanman zegt ze, wat een verhaal, 9 jaar en dan dat, een droom die uit elkaar spat.
we zitten tête-à -tête in ons restaurant, zoals elke vrijdag, we zijn vaste klant.
ik zeg het leven is een klucht, en zij zegt niks, maar ze zucht,
arme jongen, een been kwijt, en wat dan? daar sta je dan, wankel, geen sprankel hoop op de toekomst, een lijf op 2 krukken, 2 krukken die elke droom de kop indrukken, overgeleverd aan de nukken van elke passant, gestrand in immobiliteit, manman, een been kwijt.
de ober vraagt: wat mag het zijn, zij bestelt de pasta, ik de wijn,
stilte.
ze vraagt en? ik zeg wat? ze antwoordt dat: wat ga je er aan doen? ik zeg aan doen? aan wat? ze zegt aan dat verhaal, van die jongen. ik zeg aan dat verhaal van die jongen, die jongen met dat been? 10 tegen 1 dat het te laat is. apathisch, zegt zij, dat ben jij, zo'n verhaal, zo dramatisch en het enige wat jij kan zeggen is dat het te laat is. de ober brengt de pasta dan de wijn, we klinken, we drinken, gezellig samenzijn.
stilte.
ik zeg kom we gaan niet strijden, ze zegt dat is nu typisch jij: conflict vermijden. zeker geen gezichtsverlies lijden,
ik zeg ho schat, rustig aan, laten we kalm en beheerst nog een fles achterover slaan
want op 1 been kan een mens niet staan.
cynische klootzak, schreeuwt ze, nu is het genoeg, smeerlap, ik zeg een grap, schat, dat was een grap, een goeie grap zegt ze, ik ken er ook 1, ze geeft me een klap, in het gezicht, goed gericht, ik word beticht van lafheid, omwille van het feit dat ik altijd aan de kant van het sterkste leger strijd, kwetsbaarheid zegt ze, gewoon eens een keer ergens voor gaan, je man durven staan, maar nee zegt ze, zo ben jij niet, jij bent iemand die altijd weer voor elke verleiding bezwijkt, die, om het cru te zeggen zijn eigen leven ontwijkt, de wolf nooit recht in de ogen kijkt,
en ik, ik zwijg en luister, ik tast in het duister, waar komt dit zo plots vandaan, wat heb ik in godsnaam misdaan, ze klaagt steen en been, ik krijg alles over me heen, alle verwijten, alle frustratie, alle opgekropte pijn, en als klap op de vuurpijl haar glas rode wijn.
te ver, denk ik, dit gaat te ver, ik moet iets doen, dringend, iets moedig, iets boos,en genadeloos hard sla ik op tafel, verdomme, maar zij houdt zich van de domme, wat scheelt er schat? is er wat? ja, brul ik. zoiets doe je niet! o nee? zegt ze, wat denk je van dit, ze staat rustig op, mompelt dit had ik mezelf beloofd, en gooit haar bord pasta over mijn hoofd. iedereen kijkt, het hele restaurant, en ik, verbrand tot in de 3e graad, ik schreeuw het uit, ik zie geen fluit, mijn ogen blind, ga volledig door het lint, kom hier als je durft, teef, ik voel een hand op mijn schouder, en denk waar haalt ze het lef? en voor ik het besef haal ik uit, keihard, helaas in het gezicht van de chef, van de baas, die stond te koken, kwam behulpzaam aangelopen, heeft nu zijn neus gebroken, zijn wraak is wreed, hij pakt mijn arm beet, draait hem uit de kom, witheet van woede, ik gil het uit, ik struikel, wankel door de keet, val over een tafel, met mijn wafel recht in het bord soep van een vrouw, die gilt op haar beurt, haar man, op zijn beurt witheet, denkt geen tijd verspild, ik word als een pluimpje opgetild, en vlieg tot mijn eigen verbazing dwars door de ruit, het etablissement uit, val 4 hoog naar beneden, wordt onmiddellijk aangereden door een tram, beschadiging van de hersenstam, de rest van mijn leven lam, lopen op 2 krukken, dat zou eventueel nog moeten lukken...
vaarwel schat, hoor ik ergens vaag.
ik wrijf de tomatensaus uit mijn ogen, hervind moeizaam mijn gezichtsvermogen, en zie haar nog net weggaan. voor altijd weggaan. ik wil nog roepen... maar ik heb geen been om op te staan.
de ober komt naar buiten, hij wil ondanks alles zijn duiten, legt om te besluiten de rekening neer, gaat het meneer, meneer? meneer?

met mij? goed. het gaat goed.
om te juichen? nee, niet om te juichen. goed. gewoon goed.
om over naar huis te schrijven? nee, niet om over naar huis te schrijven. gewoon goed. niks aan de hand. kop in het zand.

Uit: Wolf